Mattijs van Ruijven

Genomineerd in 2011 met de gebiedsontwikkeling Rotterdam Katendrecht

Mattijs van Ruijven

Beginnen met kleine verbeteringen

Het klinkt nu allemaal als gesneden koek, maar in 2011 was Katendrecht een van de eerste gebieden in Nederland waar de post-crisis benadering concreet gestalte kreeg. Bottom-up, veel partijen, klein beginnen, low-budget, voortbouwen op wat er is. De gebiedsontwikkeling was een mix van eerdere Rotterdamse successen, zoals de kluswoning en de wijkgerichte dialoog, maar als geheel was Katendrecht ook voor de gemeente nieuw. ‘Gebleken is dat gebiedsontwikkeling ook op andere manieren kan, als combinatie van groot en klein, fysiek, cultureel en sociaal’, aldus Mattijs van Ruijven, hoofd Stedenbouw van de gemeente Rotterdam en een van de opdrachtgevers. De gemeente deelde de nominatie met Proper-Stok Ontwikkelaars, de corporatie Woonstad Rotterdam en de deelgemeente Feijenoord.

De voormalige zeemansbuurt Katendrecht had bepaald geen goede naam. Juist dat rauwe karakter werd benadrukt bij de transformatie van het woongebied en de voormalige haventerreinen. De slogan luidde ‘Kun jij de Kaap aan?’. ‘Het keerpunt was die marketingcampagne. Het moment dat iedereen begreep dat we juist niet moesten gaan aanharken en onderschoffelen, maar het monster in de bek moesten kijken en van de underdogpositie een unique selling point moesten maken. De campagne benadrukte de ruigheid en dat sloeg aan. En belangrijker, het bracht partijen bij elkaar. Bestaande wijkinitiatieven zoals theater Walhalla en het Verhalenhuis hebben hun rol genomen in de gebiedsontwikkeling.’

Favorietenstatus

Het juryrapport was destijds lovend: ‘Katendrecht, de enige inzending die bij de voorronde door alle juryleden voor een nominatie werd voorgedragen, heeft indruk gemaakt. “Stadsvernieuwing is hier echt heel moeilijk, het is knap dat ze een nieuw imago tot stand hebben weten te brengen.” En: “Proper-Stok [inmiddels opgegaan in Heijmans, red.] is erin geslaagd een heel nieuw publiek naar Katendrecht te halen. Dat is een grote prestatie”.’ Ondanks de favorietenstatus ging de prijs uiteindelijk naar Het Funen in Amsterdam. ‘Voor hen [de juryleden, red.] schiet Katendrecht net tekort als het gaat om de ontwerpkwaliteit – waar Het Funen juist hoog op scoort’, aldus het juryrapport. Het is niet aan Mattijs van Ruijven om het juryoordeel ter discussie te stellen. ‘Het zijn in mijn ogen beide projecten van hoge kwaliteit, en beide van Heijmans, maar wel met een andere impact op de stad en in een andere context. Het Funen biedt een mooie oplossing voor een binnenstedelijk probleem, waar de aanwezigheid van een spoorlijn de woonmogelijkheden belemmerde. Het is een goede toevoeging aan dat deel van de stad, maar is in essentie een fraai ontworpen woongebied. Katendrecht is door de gebiedsontwikkeling veranderd van een no-go-area in een onderdeel van de binnenstad, met een grote strategische waarde voor de Kop van Zuid en een impact op de gehele stad.’

Met het verstrijken van de jaren is gebleken hoe groot de impact op de stad daadwerkelijk is geweest. Van Ruijven is nog steeds enorm blij dat het is gelukt. ‘Toen wij met dit gebied aan de slag gingen, was het echt de laatste kans. Eerdere pogingen waren gestrand vanwege de slechte naam van het gebied en de minimale kansen op een rendabele exploitatie. De eerste woningen hebben we ver onder de kostprijs verkocht.’ Dat kon doordat niet alleen de gemeente, maar ook de marktpartijen een financieel model voor de lange termijn hanteerden, mee-investeerden in de branding van het gebied en tijdelijke initiatieven mogelijk maakten, zoals een weilandje voor twee varkentjes op toen nog braakliggend terrein. Iedereen die aan het project werkte, had een enorme emotionele betrokkenheid. Dat betaalt zich nu uit. Katendrecht is een van de meest gewilde locaties in de stad. Heijmans is er nog steeds actief en heeft ook andere projecten opgepakt, zoals de herontwikkeling en optopping van de Fenixloodsen, onder de naam Fenixlofts. En inmiddels durven ook andere marktpartijen het aan hier te investeren.

Direct effect

Nu is Van Ruijven bezig met de toekomstvisie voor Rotterdam, waarin de binnenstad, Stadionpark (waaronder Feyenoord City) en Hart van Zuid (bij Ahoy en Zuidplein) een belangrijke rol spelen. Waar moeten de benodigde 50.000 woningen worden gerealiseerd? Hoe moeten vervoersstromen en infrastructuur hierop inspelen? ‘Van Katendrecht heb ik geleerd dat ook kleine ontwikkelingen een verschil kunnen maken, omdat ze snel kunnen worden gerealiseerd en direct effect genereren. Maar ook dat de kracht van elk gebied wordt bepaald en moet worden ontwikkeld vanuit zijn bewoners en zijn geschiedenis. Dat elke wijk onderdeel is van het grotere verhaal van de stad.’ Wat dat betreft is de ontwikkeling van Stadionpark een nieuwe uitdaging. ‘Ook daar moeten we aan de slag op fysiek en sociaal niveau. Ook daar worden openbaar-vervoersverbindingen en het aantrekken van een niet-wijkgebonden publiek cruciaal. En ook daar werken we nauw samen met private partijen, waaronder de voetbalclub Feyenoord. Maar verder is het totaal anders. Katendrecht werd afgebakend door havens en de rivier en had als zodanig een duidelijke identiteit. In Stadionpark moeten we de omvang, grenzen en het karakter zelf bepalen.’

De grootste uitdaging voor Rotterdam is om het verschil tussen Noord en Zuid op te heffen. Van Ruijven streeft naar een ‘binnenstad op twee oevers’. ‘Katendrecht heeft daar een steentje aan bijgedragen. De mensen gaan nu de rivier over. Dat moeten we ook bij de Willemsbrug voor elkaar krijgen. En dan natuurlijk nog een stapje verder Zuid in, richting Hart van Zuid en Stadionpark.’ Dat begint met weten wat er leeft onder de huidige bewoners. ‘Niet alleen de plannen goed uitleggen, maar beginnen met iets concreets te verbeteren aan hun directe woonomgeving. Duidelijk maken dat we niet alleen voor die nieuwe mensen bezig zijn. Toen ze in Katendrecht zagen dat naast nieuwbouw op lege plekken ook de hangplekken in de buurt werden aangepakt, de straat opnieuw werd heringericht en dat er extra groen kwam, kregen de bewoners vertrouwen in de ontwikkelingsplannen. Zo moeten we dat bij andere grote ontwikkelingen ook doen.’